Het blazende geluid van de oven achter mij begint langzaam aan te zwellen. Een teken dat de broodjes bijna klaar zijn. Het stel dat voor me staat, werpt nog eens besluiteloos een blik op het menu. Niet lang erna zingt de bel luidkeels door de shop. Ik mompel een vluchtig excuus, draai me om en grijp de ovenhandschoenen waarmee ik de hete platen vanuit de oven razendsnel in het afkoelrek schuif. Als ik me weer omdraai naar de gasten, zie ik dat hun blik nog steeds op het menu is gericht. Geen probleem. Er staat verder niemand te wachten en één van de drie keukenwekkers gaat net op dat moment af.
Een teken dat de panini’s klaar zijn, de hamburger omgedraaid moet worden of één van de bladerdeegproducten na twee uur van de hete plaat genomen en weggegooid moeten worden. Terwijl ik de juiste wekker uitdruk, de hete panini’s met een tang in de bakjes laat vallen en ze gestickerd en wel op de warmhoudplaat schuif, werp ik nog een blik op het stel. Mijn blik kruist die van hen. Ze zijn klaar om te bestellen. Terwijl ik mijn pijnlijke hand, die bij het uitnemen van de panini’s per ongeluk het hete ijzer raakte, kort onder de kraan houd, zet ik een glimlach op. “Wat mag het voor u zijn?”, roep ik, terwijl ik de kraan dichtdraai en naar de kassa loop.
Hoewel ik mijn oren spits, kan ik de man nauwelijks verstaan. “Wat zegt u?”, roep ik luid. Het feit dat hij een mondkapje draagt, helpt niet mee. Tel daarbij het plexiglas dat tussen ons in hangt en de koffiemachine die achter mij luidkeels begint te malen op, en het is een verloren zaak. Ik buig wat dieper naar voren en plaats mijn hand achter mijn rechteroor in een poging mijzelf van het geluid achter mij af te sluiten en de mompelaar duidelijk te maken dat een beetje meer inspanning van zijn kant zeer wordt gewaardeerd. Hij heeft het begrepen en roept me luidkeels zijn bestelling toe. Ik knik erkentelijk. Terwijl ik het broodje op de kassa aan sla, richt ik mijn blik op de vrouw. Een beetje glazig kijkt ze terug. Ik zucht eens diep en besluit ‘m voor de zoveelste keer vandaag te stellen. Dé vraag. Die meer verontwaardigde blikken oproept dan alle andere vragen bij elkaar. De vraag die ik na “Wilt u de bon er graag bij?” of “Heeft u ook getankt?” het vaakst op een dag stel. En de vraag die onze langzame medemens beschermt tegen haar ongeduldige tegenhanger. Waaronder ondergetekende. Vort. Bewaar die ongemakkelijke stiltes maar voor je dates. Ik probeer hier te werken, ja.
“Was het dat voor u?”, zeg ik dus. Mijn poging om het stel hun gehele bestelling in één keer te laten plaatsen, zodat ik kan afrekenen, de broodjes kan smeren en de volgende klant zo snel mogelijk kan helpen, begint zijn vruchten af te werpen. Dat dat alweer een verontwaardigde blik van de desbetreffende gasten oplevert, neem ik op de koop toe. Achter hen begint zich langzaam een rij te vormen en onder hen bevinden zich ongetwijfeld meer twijfelaars die zich absoluut niet bezwaard voelen om de rest te laten wachten terwijl zij besluiten of ze vandaag liever zalm of tonijn eten. “Mijn vrouw wil graag ook een broodje bestellen”, zegt de man gedecideerd. “Natuurlijk”, antwoord ik. Béstel dan, denk ik. Ongeduldig sla ik ook haar bestelling op de kassa aan. Ik zie de rij achter hen groeien en probeer de stress die zich langzaam van mij meester maakt te onderdrukken. Hoewel ik vrees dat dit alles alleen maar langer gaat laten duren, voel ik mij toch verplicht het te vragen. “Wilt u nog een drankje erbij voor de lunchdeal?” Ik knik naar de koeling die zich naast het broodjesstation bevindt. Terwijl ik uitleg hoe het werkt, houd ik mijn handen onder de desinfectiegel. Het betalen kan wel even wachten. In de tijd dat ik de broodjes smeer, zullen ze hun keuze toch wel hebben kunnen maken? Ik wrijf mijn handen over elkaar tot dat mijn huid de gel heeft opgenomen en pak het mes op. En anders stel ik ‘m gewoon nog een keer. Nadat het eerste drankje de toonbank raakt en de ander nog twijfelend voor de koeling staat. “WaS heT dat vOor U?”