Uluru

Helemaal naakt spring ik op en neer. Met mijn handen wrijf ik over mijn lichaam. Wat nat was, wordt langzaam droog. Voorzichtig laat ik mijn armen weer in mijn beha glijden. Soepel schuiven de pinnetjes op hun plek. Weet jij hoe lang het duurt voordat je je weer kunt aankleden wanneer je gaat douchen zonder handdoek? Niet? Ik wist het eerst ook niet. Nu wel. Niet heel erg lang. Gelukkig. Ik draai het slot van de badkamerdeur en loop terug naar de kamer. Hoewel het nog ochtend is, schijnt de zon al volop. Ik geniet ervan. Vandaag is mijn laatste dag in Alice Springs. Na drie nachten kamperen, had ik deze nacht in het hostel hard nodig. Niet alleen omdat ik de uitermate penetrante mix van rook, stof, zonnebrandcrème en zweet niet met de rest van de buspassagiers wilde delen. Maar ook omdat ik alle luxe die zo’n hostel biedt, nog even tot mij wilde nemen.

Luxe, zeg ik dan. Het is een overvloed aan mooie of prettige dingen. Iets dat niet echt nodig is, maar wel fijn. Voor iedereen betekent het iets anders. Voor de één is het het drinken van een te dure fles champagne, gedurende een speciale avond uit. Voor de ander is het een dag naar de Efteling. Voor enkelen is het een levensstijl. Maar voor mij is er geen betere manier om de werkelijke betekenis van het woord te ervaren, dan al backpackend de wereld over te reizen. Alleen op deze manier vind ik luxe in de alledaagse dingen.

anders ervaart men het gevoel van vloerbedekking onder de voeten als een luxe? Niet doorgaans. Nee, normaal gesproken zou ik het omschrijven als iets viezigs. Iets dat vol zit met vlekken waar we het verhaal niet van kennen en waarschijnlijk ook niet van willen kennen. En toch was dat veertien jaar geleden anders. Toen mijn moeder mij en een andere vrijwilligster meenam naar een NH in Bangkok. Op drie uur rijden van dat verlaten oord waar we poogden om enkele basisschoolkinderen wat Engels bij te brengen. Waar we na een dieet van rijst met drapjes en soep met ondefinieerbare ballen, gretig aanvielen op de tomatensoep, biefstuk met frites en het chocolade-ijs van het hotel. Na één blik op onze uiterst verzadigde gezichten, realiseerde mijn moeder zich dat ze voorlopig nog geen authentiek Thais gerecht voorgeschoteld zou krijgen. Dat we met buikpijn naar bed gingen, deerde ons niet. Deze maaltijd en het gevoel van mijn blote voeten op de zachte hotelvloerbedekking, kan ik mij jaren later nog altijd helder voor de geest halen. Het was een luxe, die we niet meer gewend waren.

Nog beter dan deze herinnering op te roepen echter, is om het in zijn geheel opnieuw te ervaren. Iets dat na drie nachten kamperen zonder voorzieningen, eigenlijk zo goed als vanzelfsprekend zal gebeuren. Begrijp me niet verkeerd. Het heeft ook zijn charme. Om de zon langzaam achter Uluru onder te zien gaan, terwijl wij een sobere maaltijd op onze kleine gasstel koken. Het kampvuur dat ongestoord knettert, op een koude winteravond. Dat glas wijn, onder een plafond van sterren. En een melancholisch lied dat uit de boxen klinkt en de stilte van deze verlatenheid doorbreekt. Maar het heeft ook een keerzijde. De stank van datzelfde vuur dat zich hardnekkig in mijn kleding nestelt. Het ontbreken van een douche, om de plakkerige zonnebrandcrème van mijn huid te wassen. Het uiterst dunne matje, dat mijn botten onmogelijk tegen de harde grond kan beschermen. Plassen zonder toiletpapier. En het vuil onder mijn vingernagels, waarmee ik doodleuk nog een laatste avondmaal kook, maar weiger om ze vervolgens nog in het bakje van mijn lenzen te steken.

En pas dan, als alles wat wij als normaal beschouwen wegvalt, sta je plotseling opnieuw open om de luxe in het doodgewone te ervaren. Voor mij was dat het toilet van een tankstation op de weg terug naar Alice Springs. Waar de zeepdispenser een keer wél gevuld was. Ik besloot om niet alleen mijn handen, maar ook het grootste deel van mijn armen maar meteen mee te wassen. Heerlijk. Nog geen twee uur later arriveerde ik in het hostel. Ik douchte, waste al mijn kleren, at, sliep en liep de volgende ochtend op mijn gemak naar het toilet. Ik ging zitten en alles kwam eruit. Opgelucht graaide ik naar het toiletpapier dat in de houder aan de muur had moeten hangen. Niets. Shit happens, zullen we maar zeggen. Ik kijk om me heen, op zoek naar een oplossing. Rustig laat ik alle mogelijkheden de revue passeren. Niet afvegen? Onmogelijk. Niet alleen ik, maar ook al mijn kleren zijn eindelijk weer schoon. Met mijn broek naar beneden de gang over sprinten naar het volgende toilet? Te ver, te druk en dus gedoemd om te mislukken. Mijn blik valt op de prullenbak die zich naast de wastafel bevindt. Het papier van iemand anders hergebruiken? Afkeurend schud ik mijn hoofd. Aan zoveel viezigheid ben ik gedurende mijn reizen nu ook weer niet gewend geraakt. Tenslotte valt mijn oog op de douche, die zich gelukkig in dezelfde ruimte bevindt. Ik trek mijn kleren uit, stap in de douche en draai de kraan naar links. Terwijl het koude water over mijn lichaam glijdt, kan ik maar één ding denken: een beetje toiletpapier is toch zeker geen overbodige luxe?